Al een tijdje ben ik grote fan van Tinkebell. Voor wie haar nog niet kent: Tinkebell is een kunstenares die opvalt door haar controversiële projecten. Kernthema van alles wat zij onderneemt is het redden van de wereld, de dieren, de mensen, de natuur. De manier waarop ze probeert haar medemensen wakker te schudden en uit de droom te helpen dat het wel goed komt met de wereld, roept nogal eens heftige reacties op. Rechtszaken, haat mail en bedreigingen zijn haar deel.
Iedere week schrijft Tinkebell een column in Dagblad Trouw. Op de foto naast de tekst staat een meisje. Vrouwelijk gekleed, het enige stoere aan haar verschijning is de grote bril met gekleurde glazen. Verder oogt ze kwetsbaar. Ik vind haar lief.
Ik vind haar vooral lief in hoe ze schrijft over wat haar bezighoudt. Lees: woedend maakt. Hoe we dieren behandelen, hoe we de natuur uitputten en doen verdwijnen, hoe we omgaan met vluchtelingen en daklozen. Maar ook als ze vertelt hoe ze gefascineerd raakt door een kunstproject in de Mercatorpleinbuurt waar vlak voor kerst de hele buurt meehielp een wensboom van gerecycled materiaal te bouwen.
Ik vind haar lief omdat ze al haar energie en talenten inzet voor een betere wereld. Ik bewonder haar omdat ze de daad bij het woord voegt, of het nu gaat om eten brengen aan de uitgeprocedeerde asielzoekers in de vluchtkerk (inmiddels vluchtgevangenis) of om haar eigen sterilisatie als statement tegen overbevolking (wel een beetje rigoureus).
Tinkebell roept in mij een stille heimwee op naar de tijd dat ik zo oud was als zij, of nog jonger. (Ze is 34). Als ik haar stukjes lees herinner ik me mijzelf in roze tuinbroek, langs de deuren sjokkend om mensen te vragen het volkspetitionnement tegen de kruisraketten te tekenen. Ik herinner me het fanatisme waarmee ik toen al afval scheidde, de praatgroepjes waarin ik meediscussieerde over het feminisme (toen nog een echt thema), het buurthuis waar ik vrijwilligerswerk deed. Ik zie mijn oude jonge zelf ’s nachts door Amsterdam fietsen. Er ligt een vrouw half op de straat. Ze is dronken en in de war. Ik ken haar van het inloophuis waar ik wel eens koffie schenk, ik weet bij wie ik haar brengen kan, ik ken het circuit. Zij ziet in mij een engel die uit de hemel gedaald is.
Soms schaam ik me als ik de bevlogenheid van Tinkebell proef. Wat is er gebeurd met mijn eigen idealen? Ik teken wel eens een petitie, maar nooit sta ik meer tussen demonstranten, mijn werk en gezin slokt me op, het vrijwilligerswerk dat ik doe is op de school van mijn kind, min of meer eigenbelang dus. Wel scheid ik nog steeds het afval, eet biologische voeding, geef geld aan iedere bedelaar, ben donateur van Amnesty, Green Peace en het Leger des Heils. En toch lijk ik te behoren tot de groep die volgens Tinkebell leeft in een droomwereld, ben ik een van die mensen die ze wakker wil schudden, sterker, die ze slapeloze nachten over deze wereld wil bezorgen, zodat we in beweging komen, opstaan tegen alle misstanden die er zijn. Die slapeloze nachten heb ik trouwens al, misschien ben ik toch minder ver van mijn vroegere idealistische zelf afgedwaald dan ik dacht. Ik troost me met de laatste zinnen uit Tinkebells nieuwjaarscolumn, waarin ze ons die slapeloze nachten wenst. (Eigenlijk is ze naast lief ook heel streng).
Ze eindigt mild: ‘Ik ben voor klein beginnen met het oplossen van grote problemen. Laat het licht niet onnodig aanstaan, pak de trein, gooi geen eten weg, spreek Albert Heijn erop aan wanneer hun
fruit van de maand vanuit Maleisië hierheen wordt verscheept (en koop het niet!). Adopteer een vluchteling. Bemoei je met de wereld. Wees aardig voor elkaar.’
Dat laatste vind ik dan gewoon weer heel lief.
Nieuwsgierig naar Tinkebell? www.tinkebell.com