· 

Geen ver van mijn bed-show meer

Een bal vliegt door de ruimte en landt pal voor mijn voeten. Ik schiet hem terug. Mannen van verschillende leeftijden trappen een balletje in het midden van de enorme sporthal waar deze weken een grote groep vluchtelingen wordt opgevangen. Crisisopvang nog steeds, hun vertrek is al weer aanstaande.

 

Als Ready2Helper van het Rode Kruis ben ik ingeroosterd om aanwezig te zijn, als vraagbaak, EHBOaanspreekpunt en manusje van alles. De organisatie van de opvang ligt bij de gemeente en de welzijnsorganisatie, professionele krachten ondersteund door een grote groep vrijwilligers.

 

Ik ben onervaren, gelukkig heb ik een doorgewinterde Rode Kruismedewerker naast me. Sinds hij gepensioneerd is brengt hij vele uren door in de verschillende opvangcentra die Nederland op het moment rijk is.

 

Ik loop een rondje door de hal. In het achterste gedeelte zijn slaapruimtes ingericht. Gezinnen hebben hun plekje afgebakend met stoelen op stretchers op z’n kant. Om de mannenhoek en de vrouwenhoek staan schermen. Privacy is hier niet. Niet voor gezinnen of echtparen, voor niemand. Een vrouw vertelde mij hoe ze haar hoofddoek al maanden niet meer af heeft kunnen doen, behalve onder de douche. Ze glimlachte vermoeid: “But we’re safe.’

Aan tafels zijn vrouwen aan het handwerken. Er wordt geknutseld, er wordt getafeltennist en gesjoeld. Overal zijn vrijwilligers aanwezig om activiteiten aan te bieden. Op een bord lees ik dat er die morgen nederlandse taallessen zijn gegeven.

 

Kinderen krioelen door de ruimte. Er wordt gehold, geschreeuwd, gelachen en gespeeld. Tot mijn verrassing is er een grote groep leerlingen van de plaatselijke middelbare scholen aanwezig om te helpen. Ze spelen met de kinderen, springen touwtje, sjouwen rond met de kleintjes, helpen overal waar het kan. Een Syrisch jongetje van een jaar of vier klampt zich aan mij vast. We maken grapjes, hij kruipt tegen mijn schouder, zijn ogen zakken even dicht. Dan begint hij schietbewegingen naar mij te maken. Nee, gebaren mijn handen en mijn ogen. Hij lacht, en duwt op mijn neus. Piep piep. Hij pakt mijn ketting en bewondert de paarse hanger. Opeens trekt hij de ketting strak om mijn hals, drukt daarna met twee handen mijn keel dicht, een felle blik in zijn ogen. Ik pak zijn handen en leid hem af. Weer zakt hij tegen mijn schouder. Zijn handjes wriemelen in mijn haar, zijn pikzwarte ogen worden wazig. Ik vraag me af wat die oogjes gezien hebben, daar in dat verre land dat ik alleen maar van de krantenberichten ken.

Mijn collega en ik worden geroepen. Een ongelukje, een opgezwollen enkel, gelukkig niet gebroken. IJs, paracetamol en een zwachtel voldoen.

 

De warme maaltijd bestaat uit macaroni, brood, salade en fruit. Rustig schept iedereen zijn bord vol en schuift aan aan de lange tafels. De kinderen om mij heen communiceren met handen en voeten met elkaar en met mij. ‘Mooi’, zegt een meisje en wijst naar het eten. ‘Lekker,’ leer ik haar. Ze zegt het een aantal keren na.

 

Er wordt gepraat en gelachen. De talen buitelen over elkaar. Als drie mannen op een bankje gaan staan wordt het plotseling stil. In verschillende talen, er worden hier Afghanen, Irakezen en Syriers opgevangen, wordt verteld dat de hele groep de volgende dag met bussen naar een volgende opvang, honderd kilometer verderop vervoerd zal worden. Daar mogen ze maximaal zes maanden blijven voor ze in een officieel Asielzoekerscentrum geplaatst zullen worden. In plaats van in een grote zaal te slapen zullen ze in kamers voor acht personen slapen. Een vrouw naast me huilt. Nog steeds geen privacy. Ze is moe, ze is al maanden onderweg. Ik vraag het groepje waar ze bij hoort waar ze vandaan komen. ‘Aleppo.’ Ik denk aan de foto’s die ik gezien heb van de verwoeste stad.

 

Vragen in verschillende talen buitelen door de ruimte. De woordvoerder heeft moeite alles te beantwoorden. Op een kaart wijst hij aan waar de bussen hen naar toe zullen brengen. Op de vraag hoe dat centrum eruit ziet heeft hij geen antwoord. Ik vraag me af waarom er niet gewoon een foto is om te laten zien. Ik vraag me af waarom er pas ‘s avonds verteld wordt wat de volgende dag de bestemming zal zijn. De onrust is groot, de tijd om vragen te beantwoorden en de mensen gerust te stellen is beperkt.

 

Aan het eind van de avond mag ik naar huis. Mijn dienst zit er op. Ik heb een huis, een bed, een gezin, geen ervaring met oorlog, honger of geweld. Ik neem mij voor daar iedere dag dankbaar voor te zijn.